Na 5 dagen op zee, met niets anders dan zon en zee zien we aan de horizon de contouren van Kaapverdië. Dat is toch iedere keer weer leuk, land in zicht!
Na meer dan 750 mijlen, dat is ruim 1400 kilometers water, zien we daar dan de Archipel van Kaapverdië, Isla de Sal. De ‘Marina van Sal’ is niets meer dan een baai, met daarin een aantal voor anker liggende vissersbootjes, een enkel Europees zeiljacht, en een paar lang geleden verlaten zeiljachtjes, met wapperende resten van zeilen, vergane glorie, waar een heel verhaal vanaf straalt, een verhaal wat echter voor ons verborgen zal blijven.
We gooien het anker uit en laten de boot kalm achteruit deinen. De dinghy brengt ons naar de kant, waar het even moeite kost om te blijven staan. De kade deint op en neer. Palmeira is een heel arm Afrikaans dorpje, waar de kinderen blootsvoets heen en weer rennen, spelen met een verlaten stuk touw, de plaatselijke bevolking schreeuwt luidkeels elkaar iets toe, het gaat waarschijnlijk over de verdeling van de visvangst. Je komt ogen en oren te kort. TJ, de “havenmeester” begeleidt ons naar de Politie en de Douane alwaar we inklaren. Daar waan je je in de verre vorige eeuw. Er staat een computer, maar heeft geen stroom, alles gaat per handgeschreven formulieren, en we krijgen een mooi stel stempels in onze paspoorten.
De kennismakingstocht leidt ons verder naar de enige ‘supermarkt’ in het dorp, en eindigt in het enige cafeetje, waar we tot onze grote verbazing WIFI hebben.
Hier en daar is moeite gedaan om de huizen een vrolijke kleur te geven, en enorme palmbomen sieren de straten. Als komende van een andere planeet waggelen we door de straatjes, maar half in ons opnemend waar we zijn, en vooral, hoe we hier gekomen zijn. Een aantal TUI jeeps leveren toeristen aan, die even uit hun all inclusive resorts zijn gehaald om een tochtje te maken op een van de catamarans.
Bepakt met een tros bananen en wat vers brood komen we aan bij de aanlegplaats van de dinghy, alwaar een aantal jochies hoopvol op ons staan te wachten, want wees eerlijk, zij hebben op ons bijbootje gepast, en inderdaad, hij ligt er nog nog, dus alle waar naar z’n geld, dus betalen we netjes het oppasgeld.
Tot nu toe het goede nieuws. Feit is dat ik al een aantal dagen ziek ben, het lijkt een flinke luchtweginfectie, die me ’s nachts uit de slaap houdt. Het wil maar niet beteren. In overleg met Lia Kapteijn, onze zeildokter en tevens toekomstig opstapper, start ik met antibiotica. En dan krijg ik een telefoontje van m’n zus Nicolette; het gaat niet goed met m’n ouders. De situatie in het zorghotel waar ze samen verblijven sinds mijn vader in november zijn enkel heeft gebroken wordt onhoudbaar. De beginnende dementie bij mijn moeder heeft een gemene vlucht genomen en er moet een andere oplossing worden gezocht voor mijn moeder. “Mar, ik ga Mama naar een instelling brengen, waar er goed op haar kan worden gepast”. De woorden van m’n zus slaan als een komeet in, het woord ‘crisismanager’ blijft ook hangen. Mijn Mama, mijn grote, sterke, Mama, met haar gekkigheidjes, weg van Papa. Alle gezellige Afrikaanse kleuren, de kleine kereltjes die om ons heen dartelen op hun blote voetjes zijn in een keer weg. Ik kan alleen maar huilen en weet geen woord uit te brengen. De nachten zonder slaap, het hoesten, het gemis aan m’n lieve kleine kereltje, en nu m’n Mama uit huis plaatsen.
We laten het op ons inwerken en nemen dan een besluit: ik ga tijdelijk naar huis. Onder deze omstandigheden kan ik onmogelijk de oversteek gaan maken naar Barbados. Ruud Payens, zeilvriend van Rob, gaat mijn plek innemen. In Barbados zal ik de draad weer oppakken. Ruud en Gon: zorg goed voor mijn captain en Le Tournesol.
Na meer dan 750 mijlen, dat is ruim 1400 kilometers water, zien we daar dan de Archipel van Kaapverdië, Isla de Sal. De ‘Marina van Sal’ is niets meer dan een baai, met daarin een aantal voor anker liggende vissersbootjes, een enkel Europees zeiljacht, en een paar lang geleden verlaten zeiljachtjes, met wapperende resten van zeilen, vergane glorie, waar een heel verhaal vanaf straalt, een verhaal wat echter voor ons verborgen zal blijven.
We gooien het anker uit en laten de boot kalm achteruit deinen. De dinghy brengt ons naar de kant, waar het even moeite kost om te blijven staan. De kade deint op en neer. Palmeira is een heel arm Afrikaans dorpje, waar de kinderen blootsvoets heen en weer rennen, spelen met een verlaten stuk touw, de plaatselijke bevolking schreeuwt luidkeels elkaar iets toe, het gaat waarschijnlijk over de verdeling van de visvangst. Je komt ogen en oren te kort. TJ, de “havenmeester” begeleidt ons naar de Politie en de Douane alwaar we inklaren. Daar waan je je in de verre vorige eeuw. Er staat een computer, maar heeft geen stroom, alles gaat per handgeschreven formulieren, en we krijgen een mooi stel stempels in onze paspoorten.
De kennismakingstocht leidt ons verder naar de enige ‘supermarkt’ in het dorp, en eindigt in het enige cafeetje, waar we tot onze grote verbazing WIFI hebben.
Hier en daar is moeite gedaan om de huizen een vrolijke kleur te geven, en enorme palmbomen sieren de straten. Als komende van een andere planeet waggelen we door de straatjes, maar half in ons opnemend waar we zijn, en vooral, hoe we hier gekomen zijn. Een aantal TUI jeeps leveren toeristen aan, die even uit hun all inclusive resorts zijn gehaald om een tochtje te maken op een van de catamarans.
Bepakt met een tros bananen en wat vers brood komen we aan bij de aanlegplaats van de dinghy, alwaar een aantal jochies hoopvol op ons staan te wachten, want wees eerlijk, zij hebben op ons bijbootje gepast, en inderdaad, hij ligt er nog nog, dus alle waar naar z’n geld, dus betalen we netjes het oppasgeld.
Tot nu toe het goede nieuws. Feit is dat ik al een aantal dagen ziek ben, het lijkt een flinke luchtweginfectie, die me ’s nachts uit de slaap houdt. Het wil maar niet beteren. In overleg met Lia Kapteijn, onze zeildokter en tevens toekomstig opstapper, start ik met antibiotica. En dan krijg ik een telefoontje van m’n zus Nicolette; het gaat niet goed met m’n ouders. De situatie in het zorghotel waar ze samen verblijven sinds mijn vader in november zijn enkel heeft gebroken wordt onhoudbaar. De beginnende dementie bij mijn moeder heeft een gemene vlucht genomen en er moet een andere oplossing worden gezocht voor mijn moeder. “Mar, ik ga Mama naar een instelling brengen, waar er goed op haar kan worden gepast”. De woorden van m’n zus slaan als een komeet in, het woord ‘crisismanager’ blijft ook hangen. Mijn Mama, mijn grote, sterke, Mama, met haar gekkigheidjes, weg van Papa. Alle gezellige Afrikaanse kleuren, de kleine kereltjes die om ons heen dartelen op hun blote voetjes zijn in een keer weg. Ik kan alleen maar huilen en weet geen woord uit te brengen. De nachten zonder slaap, het hoesten, het gemis aan m’n lieve kleine kereltje, en nu m’n Mama uit huis plaatsen.
We laten het op ons inwerken en nemen dan een besluit: ik ga tijdelijk naar huis. Onder deze omstandigheden kan ik onmogelijk de oversteek gaan maken naar Barbados. Ruud Payens, zeilvriend van Rob, gaat mijn plek innemen. In Barbados zal ik de draad weer oppakken. Ruud en Gon: zorg goed voor mijn captain en Le Tournesol.